NederlandsEnglish
 
 
 
 
 
  webquest | Bloedsomloop

inleiding | Bloedsomloop


© Wikipedia Commons
De onderwerpen van deze webquest zijn het hart, de kleine bloedsomloop en de grote bloedsomloop. Het hart is het belangrijkste orgaan in het lichaam. Het zorgt ervoor dat het hele lichaam wordt voorzien van zuurstofrijk en voedselrijk bloed. Het hart zorgt er ook voor dat afvalstoffen worden getransporteerd naar de organen de deze stoffen uit het lichaam verwijderen. Het hart is een grote spier die (in tegenstelling tot andere spieren) altijd werkt en nooit vermoeid mag raken. Doordat het hart verschillende fasen heeft, gebeurt dat ook niet. Hier zal je later in deze opdracht achter komen. Het bloed in je lichaam kan zuurstofarm of zuurstofrijk zijn. Een volwassen mens heeft 5 à 6 liter bloed. Bloed bestaat voor 55 % uit bloedcellen en bloedplaatjes en voor 45 % uit bloedplasma. Bloedplasma bestaat voor 50 % uit water. In het water zitten veel opgeloste stoffen zoals: zuurstof, voedingsstoffen, koolstofdioxide en afvalstoffen. Het bloedplasma speelt ook een rol bij de bloedstolling. Inhoud van het bloed Het bloed bestaat grotendeels uit drie dingen: rode bloedcellen, witte bloedcellen en bloedplasma. Rode bloedcellen zien eruit als kleine platte schijfjes met een deuk erin. Ze hebben geen celkern en vervoeren zuurstof. Ze hebben een rode kleurstof: hemoglobine. Hierdoor kan de cel makkelijk zuurstof opnemen en afgeven. De rode bloedcellen nemen zuurstof in de longen op en zetten het ergens anders in het lichaam af. Als je bloed niet genoeg hemoglobine bevat, heb je bloedarmoede. Je hebt dan vaak hoofdpijn en je bent voortdurend moe en duizelig. Mensen met bloedarmoede krijgen via voedsel niet genoeg ijzerzouten binnen. Per kubieke millimeter heb je 5 miljoen rode bloedcellen. Witte bloedcellen hebben geen vaste vorm. Ze vechten tegen ziekteverwekkers. Er zijn verschillende soorten. Sommige bestrijden bacteriën. De cellen sluiten de bacterie in en de bacterie gaat dood. Op dat moment gaat de cel meestal ook dood. De etter of pus uit een wond bestaat dus uit dode bacteri?´n en dode witte bloedcellen. Per kubieke millimeter bloed heb je 5000 witte bloedcellen. Dat is dus een stuk minder dan het aantal rode bloedcellen. Bloedplaatjes zijn geen cellen maar delen daarvan. Ze zorgen ervoor dat bloed stolt. Soms stolt bloed midden in een bloedvat. Dat is een bloedprop en wordt trombose genoemd. Per kubieke millimeter bloed heb je 300.000 bloedplaatjes.

© Museum NIST
Bloedstolling Bloedplaatjes en bloedplasma zorgen voor stolling. In bloedplasma is ook fibrinogeen opgelost. Voor het stollen (bij verwonding) is het nodig dat een bloedvat stuk gaat. Dan komen deze stoffen uit de bloedplaatjes vrij. Onder invloed van deze stoffen wordt fibrinogeen omgezet in fibrine. Fibrine vormt een netwerk van draden op de wond. Tussen de draden blijven bloedcellen hangen. Zo ontstaat er een stolsel en de wond wordt afgesloten. Het korstje komt los als de wond genezen is. Bloedgroepen Bloedgroepen zijn ingedeeld naar de eigenschappen van de rode bloedcellen. Dit wordt erfelijk bepaald. Op de buitenwand van rode bloedcellen kunnen 2 verschillende antigenen voorkomen. Een antigeen is een lichaamsvreemde stof. De rode bloedcellen hebben antigeen a of b, antigen a en b, of geen van beide antigenen. Heb je geen van beide? Dan heb je bloedgroep O. Heb je antigeen a? Dan heb je bloedgroep a. Er staat ook nog een + of een - achter de bloedgroep, dat staat voor de Rhesusfactor.